Kwart voor
zes de wekker. Alles pakken, maar om half zeven is er nog geen ontbijt. We
kijken of we toch niet iets kunnen regelen. En dat kan. Om kwart voor zeven
hebben we thee, een paar losse broodjes en een meisje van de losmen komt zelfs
aanzetten met een potje chocoladepasta en een potje pindakaas. Hoe is het
mogelijk? Om zeven uur zijn we in de haven, recht tegenover ons hotel. We kopen
zes kaartjes (2 keer 46.000 en 4 keer 30.000; echt spotgoedkoop) naar Sape op
Sumbawa. De tickets naar Waikelo op Sumba kunnen we pas in Sape kopen.
De boot ligt
er al – met in grote letters “We bridge the nation”- , maar we mogen er nog
niet meteen op. Veel mensen staan al te wachten, overal grote dozen en tassen.
Van een parade die vanmorgen om zeven uur ter gelegenheid van de
onafhankelijkheidsdag zou moeten plaatsvinden, is niets te merken. Zo te zien
kunnen we gewoon om acht uur weg. Iets na zevenen mogen we aan boord. Op het
benedendek worden wat minibusjes, een enkele vrachtwagen en vooral veel
brommers gereden. Daarboven ligt het dek waar alle personen kunnen verblijven.
Vele rijen met banken en daarachter een soort plateau waarop je kunt liggen.
Dat vult zich als eerste. Matjes worden uitgespreid en hele families
installeren zich uitgebreid. Ondanks de grote ramen zonder glas is het er
donker en benauwd. Ik wil naar het bovenste dek, naar de frisse lucht. Maar het
luik is dicht.
Net als we
op de banken zijn gaan zitten, gaat het luik toch open. Wij gauw naar boven,
maar haast is niet nodig. Behalve een handjevol backpackers is er niemand die
daar wil zitten. Indonesiërs zitten liever binnen. Er wagen zich er wel twee op
het bovendek, maar die zijn gehuld in dikke jassen, capuchon op. Ongelooflijk.
Het is zeker dertig graden en de zon schijnt volop. Zelfs een t-shirtje is voor
ons al te warm. Beneden ons is het een drukte van belang. Varkens en andere
levende have wordt aan boord gebracht. De prijs hiervoor ligt trouwens een stuk
hoger dan voor mensen. Vanaf het water worden er vanuit kleine bootjes allerlei
spullen aan boord gehesen, de mensen klimmen er achteraan. Op de kade is er een
kleine vismarkt in volle gang.
Het wordt
acht uur, maar niets wijst erop dat de boot gaat vertrekken. Mensen komen nog
op hun dooie akkertje aangekuierd. Om negen uur idem dito. Ik begrijp er niets
van. Als de officiële tijd acht uur is, dan zou ik op zijn minst toch een
beetje doorlopen. Maar waarschijnlijk weet iedereen dat met een vertrektijd van
acht uur je er rustig een uurtje of twee bij op kunt tellen. De tijd is van
rubber. Wat maakt het uit? Als de boot uiteindelijk maar vertrekt. Dat is de
redenering van een Aziaat. Voor ons West-Europeanen is tijd iets lineairs, wij
leven volgens het ritme van een agenda. Hier in Indonesië is tijd iets
relatiefs. Zelfs om tien uur, als de laadklep al omhoog is en men al bezig is
de touwen los te gooien, komt er nog iemand aan op een brommer. Iemand met
strepen op zijn mouw regelt dat de klep weer wordt neergelaten. En een
gehoofddoekte vrouw stapt nog aan boord, voor de vorm maakt ze nog een beetje
haast.
Maar
eindelijk, iets na tienen zet de boot zich in beweging. Met weemoed nemen we definitief
afscheid van Flores. We varen voor de derde keer in korte tijd de haven van
Labuan Bajo uit. Op de kade staan tientallen mensen in gelid opgesteld, een
spreekgestoelte met microfoon. Hier gaat iets plechtigs gebeuren in het kader
van Onafhankelijkheidsdag. In de haven zijn boten met vlaggetjes versierd. We
glijden tussen de vele bootjes door en eilandjes door. Links ligt Rinca, recht
vooruit Komodo. Daarachter ergens moet Sumbawa liggen. Nog acht uur varen.
We zijn nog
maar net de haven uit of iemand van de bemanning doet het luik naar beneden
dicht en vraag twee jonge jongens naar hun kaartjes. Die hebben ze niet. Er
wordt wat met bankbiljetten geschoven. Probleem opgelost. Ik begin aan mijn
derde boek, Ingrid al aan haar vierde of vijfde. Ook Sabeth heeft er al drie
uit. Volgend jaar zullen we minimaal één extra e-reader moeten meenemen, want
bij tijd en wijle wordt erom gevochten. En deze e-reader is eigenlijk van
Tobías, het was zijn verjaardagscadeau. Maar nu zitten de kinderen op de grond
en doen een spelletje, dieren-yatzee.
Als ik
honger begin te krijgen neem ik Sabeth en Tobías mee naar beneden; hier zitten
zoals gezegd alle Indonesiërs en is er een cafetaria. Overal liggen mensen en
je moet heel goed uitkijken dat je niet op iemands hoofd of voeten gaat staan.
De videoschermen produceren een vechtfilm op het geluidsniveau van een orkaan. Wat
maakt toch dat men overal in Zuid-Oost-Azië zo dol is op vechtfilms met flink
veel bloed en geschreeuw? Aan de bar bestellen we noodlesoup met een ei, meer
gerechten hebben ze trouwens niet. Behoorlijk pittig, maar wel lekker. Weer
boven zien we de westkant van Komodo, we zijn het eiland al voorbij. Het is
enorm eiland en toch is er maar één enkel dorpje. Waarschijnlijk omdat het zo
onherbergzaam is, en nu is het inmiddels een National Park en mag je je er niet
meer vestigen.
Overal zit
een laag roet. De boot is ook duidelijk niet meer de jongste. Misschien ook wel
een “afdankertje” uit het westen. Op Cuba zagen we de lijnbussen uit Nederland
rondrijden. Gewoon met de oorspronkelijke bestemming er nog op, zoals RET-bus
56 naar Vlaardingen-Oost. Hetzelfde in Ghana met een heleboel personenauto’s,
de autodealer-stickers uit Nederland zaten er nog op.
Lezen en
spelletjes doen. Over een bijna rimpelloze zee naderen we bijna ongemerkt
Sumbawa. Eerst zien we de enorme Api-vulkaan vlak voor de kust uit zee
oprijzen. De Gunung Api is bijna 2.000 meter hoog en één van de meest actieve
vulkanen in Indonesië. Even later varen we de baai van Sape binnen. Ook hier veel
vulkanen op de achtergrond, het is een prachtige aankomst. Vissersbootjes met
enorme drijvers aan weerskanten liggen voor anker. Maar de meeste bootjes
liggen op het droge, omdat het eb is. Er is een steiger gebouwd voor de ferry.
Drommen mensen staan hier al te wachten. Onze boot moet achteruit aanmeren en
dat valt nog niet mee. Eindeloos manoeuvreren. Een paar waaghalzen springen
vanaf de steiger al aan boord. Eén en al chaos.
Dan gaat de
bootklep naar beneden. Wij pakken onze rugzakken en gaan de trap af. Dat valt
nog niet mee. Alles is zo nauw dat ik voortdurend vast blijf zitten. Beneden worstelen we ons
tussen de brommers en de minibusjes door en dan lopen we de boot af. Het eerste
wat we doen is naar het ‘loket’, alweer een woord dat hetzelfde is. De kaartjes
naar Waikelo kosten hetzelfde als naar Sape. De boot vertrekt inderdaad
vandaag, alleen horen we vier verschillende vertrektijden: zeven, acht, negen
en tien uur. Maar goed, dat is niet zo erg. We hebben nu nog een paar uur voor
Sape en daarom wil ik zo snel mogelijk weg. Ingrid en de meiden blijven het
liefst in een warung bij de haven. Tobías en ik gaan het plaatsje in.
Het eerste
wat opvalt, is het enorm grote aantal paardenkarren. Hier geen becaks, maar
‘benhurs’. Zo worden deze paardentaxi’s hier genoemd. We hebben ze op Sulawesi
ook gezien, maar hier zijn ze hét vervoermiddel. We duiken een deel van Sape in
dat vlak aan het water ligt. Jongens zijn op de drooggevallen vlakte aan het
voetballen. De krotten staan op palen, overal kindertjes. Sommigen met een
wollen muts. T-shirts met Messi en Iniesta.Twee jongetjes kijken ons met open
mond aan. Blanken komen hier alleen maar om de boot te nemen, verder niets. Als
ik ‘hallo’ zeg, zie ik hun gezichtjes vertrekken en ze beginnen onbedaarlijk te
huilen. De oudere kinderen vinden dat dan weer bijzonder grappig. Iedereen
groet ons en iedereen wil weten hoe we heten en waar we vandaan komen.
We lopen
weer verder en passeren enorme zoutpannen. Mannen zijn met lange “wissers” in
de weer om banen te trekken. Minibusjes passeren ons met vele mensen op het
dak; die zwaaien natuurlijk. Vrachtwagens vol bananen. Ontzettend veel
brommers; sommige stoppen zelfs om even een praatje met ons te maken. Maar
vooral heel veel paardenkarren, vaak met heel jonge jongetjes als koetsier. De
benhurs zitten bijna allemaal vol, veelal met vrouwen met hoofddoek. Een enkele
vrouw is zelfs helemaal gesluierd. Sumbawa staat bekend om zijn behoorlijk
traditionele moslimopvattingen.
Vanaf de
hoofdweg lopen er talloze nauwe zijsteegjes naar de rijstvelden achter het
dorp. Een man heeft een enorme kast in zijn paardenkar staan en manoeuvreert
deze behendig naar zijn huis. Mensen komen in groepjes terug van de
rijstvelden, lopend in een rijtjes over de dammetjes. Achter de sawa’s
palmboombossen. Het is mooi hier. De zon zet alles in een oranje gloed en zakt
zelf achter de bergtoppen. De moskeeën beginnen te “tetteren”, er mag weer
gegeten en gedronken worden. Nog een paar dagen en dan zit ook voor deze mensen
de ramadan er weer op.
We lopen
helemaal door tot we aan een muurtje met “Selamat Dalang” komen, “Tot ziens”;
dat staat aan de rand van elk plaatsje. We keren om en willen met een benhur
terug naar de haven. Maar ja, iedereen zit te eten nu. Het lijkt plotseling wel
uitgestorven. Veel koetsjes staan afgekoppeld. Toch vinden we er nog eentje. Het
paard staat net te eten. De voederbak wordt weggehaald en Tobías en ik stappen
in. We hellen vervaarlijk achterover , maar dat hoort zo. Het gaat hard. Tobi
vindt het prachtig. Sarah – helemaal gek van paarden – zal wel spijt hebben van
het feit dat ze niet mee is gegaan.
Even later
zijn we weer in de haven. Het ritje kost minder dan een habbekrats. We pikken
alle dames op en gaan eten in een warung. We zitten aan een gammele tafel op kaal
beton. Een vrouw heeft een paar gerechten in een paar bakjes, maar die zien er
niet bepaald appetijtelijk uit. We vragen om mie goreng, dat is altijd goed. En
dat kan ook. Ze haalt snel een paar ingrediënten bij de buren en gaat het met
haar dochter klaarmaken. Als ik naar de wc achter het huis ga, zie ik pas goed
hoe armoedig ze hier wonen. Het huisje stort nog net niet in. Op een vuurtje
kookt het water voor onze mie en thee. We eten met ons zessen alles bij elkaar
voor vijf euro.
Ik ben blij
dat we een weliswaar korte, maar wel krachtige indruk van Sumbawa hebben
gekregen. Ook al is het dan alleen maar Sape. Het plan was eigenlijk om hier
drie dagen aan het strand door te brengen, in een plaatsje iets verderop. Maar
daarvoor in de plaats zijn inmiddels de drie dagen op een “onbewoond eiland “
bij Flores gekomen. Dat kon gewoon niet mooier. Bovendien vertrekt de boot naar
Sumba alleen vanuit Sape, niet vanuit andere plaatsen op Sumbawa. We lopen de
boot op, dezelfde als die ons vandaag al naar Sape heeft gebracht. Hutten zijn
er niet, maar via de jongen in de cafetaria kunnen we wel ligstoelen in een
aparte ruimte krijgen, twee euro per stuk. Er zitten al een paar mensen, maar
niet zoveel. De hele boot is trouwens niet bepaald vol. Wij zijn de enige blanken.
Sumba ligt buiten de gebaande paden. Maar juist dat vinden we aantrekkelijk.
We nestelen
ons in de stoelen. Best goed. En als ik niet kan slapen, kan ik altijd nog een
matje in de buitenlucht uitrollen. We zullen zien. Voorlopig gaat het net als
vanmorgen. Het wordt zeven uur, acht, negen en tien uur, maar de boot vertrekt
nog steeds niet. We poetsen onze tanden en spugen de tandpasta uit in zee. We
nestelen ons zo gerieflijk mogelijk, maar overal is nog steeds muziek, geklets
en fel licht. Dit wordt een lange nacht.